Vroeger ingrijpen redt bedrijven: lessen uit 8 jaar WCO
Terug naar overzicht
blog

Vroeger ingrijpen redt bedrijven: lessen uit 8 jaar WCO

Bedrijven in moeilijkheden wachten te lang om een WCO-procedure op te starten. Hierdoor mist de Wet op continuïteit van de onderneming (WCO) haar doel. Het goede nieuws? Succesvolle proefprojecten hebben bewezen dat de juiste reddingsboei wel degelijk faillissementen kan vermijden. Maar justitie en overheid moeten sneller en proactief ingrijpen.

‘Mijn raad was en blijft: doe geen dingen die geen zin hebben.’ Rechter Marc Van Passel sloot zijn betoog over de nieuwe insolventiewet op de Graydon Inspiration Session op 4 oktober af met een opvallende oproep aan het adres van bedrijven die een WCO-procedure overwegen. Als rechter bij de kamer van koophandel weet hij als geen ander dat een dergelijke procedure geen garantie is op continuïteit. Integendeel. Uit cijfers blijkt al jaren dat amper 10 procent van de ondernemingen die in een WCO-procedure stapt, na vijf jaar nog steeds zaken doet. 

Maatschappelijke verantwoordelijkheid

Het probleem? Sommige accountants, advocaten en andere consultants wachten te lang om de alarmbel te luiden. Ze sturen bedrijven in moeilijkheden vervolgens al te gemakkelijk door naar de WCO-kamer. Maar tijdelijke bescherming tegen de schuldeisers en een reorganisatieplan brengt niet voor elk bedrijf soelaas. Iets wat Van Passel bevestigt. ‘Vroege detectie is key. Maar de rechtbank heeft ook maar beperkte middelen en kan geen wonderen verrichten. Preventie is een brede, maatschappelijke taak. Soms is het gewoon te laat.’

De boodschap van Van Passel was duidelijk. ‘Bedrijfsleiders, consultants: durf de vraag stellen of er rendement is voor een oplossing. Is er een realistisch plan om het tij te keren? Zijn er middelen in het bedrijf om deze reorganisatie te financieren? Zo niet, dan is het vaak beter om een bedrijf failliet te laten gaan. Anders ben je als bedrijfsleider gewoon op weg naar nog meer stress en miserie.’
Ik kan die oproep tot meer maatschappelijke verantwoordelijkheid en zelfreflectie alleen beamen, maar het volstaat niet. Willen we de faillissementscijfers echt terugdringen, dan moeten we dringend andere accenten leggen in het beleid.

Believer

Laten we meteen duidelijk stellen dat Graydon betrokken partij is. We waren erbij wanneer de WCO in voege trad in 2009 en we hebben actief meegewerkt aan de verbeteringen van de wet in 2013. Persoonlijk was ik sterk overtuigd van het belang én de mogelijkheden van de wet. Maar na acht jaar kan ik niet anders dan vaststellen dat de bedoeling van de wet - een reddingsboei voor bedrijven die in zwaar weer terecht komen - verwaterd is. 

Een productiebedrijf dat plots geconfronteerd wordt met het faillissement van een van zijn grootste klanten? Een bouwbedrijf dat moet vaststellen dat in zijn belangrijkste markt plots een oorlog uitbreekt? Los van de vraag of er sprake is van slecht management: voor deze bedrijven kan de WCO-procedure het verschil betekenen tussen faillissement of succesvolle reorganisatie. Maar het grootste deel van de ondernemingen die een WCO-procedure starten, kampen met structurele problemen. Voor hen komt de WCO meestal simpelweg te laat. 

Oranje knipperlichten

Het goede nieuws? Het kan anders. In 2013 stapte Graydon samen met Unizo, de Vlaamse Overheid en de Universiteit Antwerpen in het proefproject Ondernemershorizon. Daarbij was het onze taak om op basis van data vroegtijdig bedrijven in moeilijkheden op te sporen. Ondertussen hebben we heel wat alarmsignalen geïdentificeerd. Naast de traditionele ‘rode’ knipperlichten die duidelijk aantonen dat een bedrijf is afgegleden, beschikken we ook over ‘oranje knipperlichten’: signalen die wijzen op een groot risico dat het bedrijf weldra zal afglijden. 

Net door het aanspreken van bedrijven op basis van die oranje knipperlichten, ontdekten we nieuwe signalen van vroegtijdig verval: van het te laat betalen van facturen, het verwaarlozen van een sociaal netwerk tot ondemocratische managementstijlen.  

Dankzij data science kunnen we de bedrijven die voldoen aan deze nieuwe signalen ook opsporen, waarna de Universiteit Antwerpen en de consultants van Unizo het overnemen.  Dit proefproject was zo’n succes, dat het ondertussen is verlengd én uitgebreid.

Relevante ondersteuning

Ik geloof nog steeds dat relevante ondersteuning voor bedrijven in moeilijkheden verschil kan maken. Maar het moet anders. In België is justitie een federale bevoegdheid, terwijl het ondersteunen van bedrijven een taak is van de regio’s. Waarom trekken we dat niet door in een doordacht tweesporenbeleid? Justitie kan zich focussen op de ergste gevallen, de bedrijven waarvan het eigen vermogen dermate gezakt is dat er geen redding meer mogelijk is. In het beste geval geven ze een aanzet om nog te redden wat er te redden valt. In het slechtste geval voorkomen ze dat de zieke ondernemingen anderen besmetten. Een belangrijke verantwoordelijkheid.

Ondertussen kan de Vlaamse overheid haar middelen inzetten om vroegtijdig bedrijven op te sporen die het risico lopen om op termijn financiële problemen te ontwikkelen. Op deze manier kunnen adviserende instanties hulp aanbieden op het moment dat het zin heeft.  

Post WCO 

Een efficiënt beleid uitstippelen is een leerproces. Zo heeft een project als Ondernemershorizon bewezen dat er betere symptomen zijn om bedrijven te identificeren die dreigen af te glijden dan enkel een fors gedaald eigen vermogen of uitblijvende jaarrekening. Het is nu aan de wetgever om deze lessen mee te nemen in een aangepast beleid. Dat bestaat naar mijn mening uit twee sporen: enerzijds de WCO-procedure voor de acute gevallen en anderzijds proactieve en vroegtijdige hulp voor bedrijven met beginnende problemen. Zo kunnen de adviserende instanties niet alleen sneller ingrijpen, maar een pak meer faillissementen verijdelen met dezelfde middelen.

Gelijkaardige publicaties